Dinsdag t/m zaterdag van 11.00 tot 17.00 uur geopend

Oldebroek – Bovendwarsweg – Bos van J. Pot

De Amersfoortse families Weijl en Noach en de Voorburgse familie Meijers duiken eind 1943 onder in hutten in het bos van J. Pot aan de Bovendwarsweg in Oldebroek.

Bram en Jo Weijel-Dwinger en hun zonen Joop en Karel zijn in de loop van 1943 bij Johannes Vaessen aan de Bovendwarsweg in Oldebroek ondergedoken. Na verloop van tijd duikt ook een zuster van Jo en haar man, Heintje en Arnold Noach, bij Vaessen onder. Hun beide dochters Catootje en Loesje zijn bij de familie Nijboer aan de Zomerdijk in Noordeinde ondergebracht.

Eind 1943 is er huiszoeking bij Vaessen. De Weijels en Noachs zijn tijdig het bos ingevlucht en gaan diezelfde avond naar Jan van Zalk op Bovendwarsweg 89. De volgende dag wordt besloten om een ondergrondse hut te maken in het bos van J. Pot. Met man en macht wordt de hut uitgegraven en bekleed met stro. De familie Van Zalk zorgt dagelijks voor de eerste levensbehoeften. Voor het bereiden van de maaltijden wordt een potkacheltje gebruikt. Al na drie dagen gaat het mis: het stro vat vlam en de hut brandt af. De Van Zalks zitten niet lang bij de pakken neer: er wordt in een zandheuvel een nieuwe hut gebouwd.

Arend Meijers uit Voorburg, die met zijn gezin niet ver van de Bovendwarsweg is ondergedoken, vraagt Jan van Zalks ook voor hem een hut te bouwen. Wel graag met een houten vloer. Van Zalk neemt deze opdracht aan en niet lang daarna duikt ook Arend Meijers met zijn vrouw Wil Meijers-de Kadt, hun dochter Suzelien, hun zoontje Johnny en hun pleegdochter Sonja Zelewicz in het bos onder. Vanaf dat moment heeft de familie Van Zalk de zorg voor elf onderduikers. Overdag verblijven ze in het bos en ‘s avonds gaan ze regelmatig koffie drinken bij Van Zalk.

Er zijn van tijd tot tijd wat onderlinge strubbelingen. Arnold Noach en Arend Meijers liggen elkaar niet: ze maken af en toe ruzie. Als Van Zalk er op een dag getuige van is, dat Noach weer ruzie zoekt met Meijers is voor hem de maat vol. Een ondergedoken verzetsman aan de Vreeweg wordt ingeschakeld. Die weet wel hoe hij dat varkentje moet wassen. Hij gaat mee naar de hutten, neemt Noach ter zijde en maakt hem, met een pistool in de hand, in niet mis te verstane woorden duidelijk dat het uit moet zijn met het geruzie. Vanaf dat moment houdt Noach zich koest.

Met Pinksteren 1944 gaat het mis: een Duitse soldaat ontdekt dat er aan de Bovendwarsweg mensen in het bos verblijven. Hij vertrouwt het niet en komt de volgende dag terug met enkele collega’s. Ze vinden lege hutten. De families Weijel, Noach en Meijers zijn de vorige dag zo vlug ze konden vertrokken.

De Weijels duiken onder bij Klaas van Zalk aan de Veenweg, de Noachs bij Jan van Zalk aan de Bovendwarsweg en de Meijers bij Hendrik van de Streek aan de Hof ter Eekterweg in Oosterwolde. Pleegdochter Sonja duikt onder bij Hendrik Boeve aan de Zuiderzeestraatweg.

Bronnen:

  • Visser, A. (red.), ‘Contacten met de L.O. te Oldebroek’ en ‘Belevenissen met onderduikers’ in: Oldebroek in oorlogstijd. Schuilplaats voor vreemdelingen (Wezep 1995)
  • Oudheidkundige vereniging De Broeklanden: Uut ’t Oldebroeck, april 2019