Op 6 juli 1944 brengt verzetsman Hendrik Boeve per fiets zijn twee joodse onderduikers vanuit Oldebroek naar het stoomgemaal op Zomerdijk 32, naar de familie E.W. Margré. Het zijn de meisjes Enny Jacobs uit Hulshorst en Sonja Zelewicz uit Voorburg. Die dag is Hendriks zus Jacoba van de Streek-Boeve opgepakt bij de razzia in Oosterwolde en vervolgens bevrijd in Kamperveen. Hendrik verwacht huiszoeking en brengt de meisjes in allerijl in veiligheid.
Enny en Sonja slapen bij de Magrés in een hol onder een hooiopper. Enny schrijft in 1995 in het boek Oldebroek in oorlogstijd dat de Magrés ‘schatten van mensen’ waren. Ze herinnert zich dan ook nog dat ze bij het stoomgemaal geitenmelk moest drinken. Dat kon ze niet zo waarderen.
De beide meisjes zijn, als ze bij de Margrés arriveren, al op meerdere onderduikadressen geweest. Toen Enny in Oldebroek bij Boeve kwam was dat, binnen een half jaar, haar zevende onderduikadres. Voor Sonja, oorspronkelijk uit Duitsland afkomstig, was Boeve het vierde onderduikadres, allemaal in Oldebroek. Ze is eerst met haar pleegouders, Arend en Wil Meijers-de Kadt, en hun kinderen Suzelien en Johnny ondergedoken bij de familie Van Putten in het centrum van Oldebroek. Vervolgens bij de familie Dekker aan de Veenweg en daarna
in een hut in het bos van Pot aan de Bovendwarsweg. Vanaf Pinksteren 1944 is haar pleegfamilie naar Van de Streek aan de Hof ter Eekterweg vertrokken en is zij bij Boeve in huis gekomen.
Na een aantal weken lijkt het gevaar op huiszoeking bij Hendrik Boeve geweken en haalt hij de meisjes weer op. Zij overleven de oorlog in Oldebroek op Zuiderzeestraatweg 31.
Bronnen:
- Visser, A. (red), ‘Contacten met de L.O. te Oldebroek’ en ‘Enny Jacobs’ in Oldebroek in oorlogstijd. Schuilplaats voor vreemdelingen. (Wezep 1995)