Dinsdag t/m zaterdag van 11.00 tot 17.00 uur geopend

Oldebroek – Zuiderzeestraatweg 29 – H. van de Weg

In de zomer van 1942 duikt Sophie Northeimer onder bij Helmich van de Weg en zijn vrouw Johanna van de Weg-Aarssen, op Zuiderzeestraatweg 29 in Oldebroek. Sophie is huishoudster bij slager Joop Cohen in Elburg die in zijn woonplaats is ondergedoken.

Enkele maanden later komen er drie joodse onderduikers bij: Leon en Roos Trompetter-Montanhes en hun dochter Lottie. Zij zijn eerst in Elburg ondergedoken geweest bij de familie Stevens en daarna bij de familie Olthuis in Hulshorst.

Helmich en Johanna en hun drie dochters slapen op zolder. Schuin met het dak meelopend laat Helmich daar schuilplekken maken. Op de eerste verdieping heeft Sophie een eigen kamer en de Trompetters krijgen daar twee kamers. Sophie is godsdienstig en houdt zich aan de joodse geboden en verboden. De Trompetters zijn niet actief joods. Ze eten met smaak varkensvlees.

Vanaf het moment dat de joden bij Van de Weg in huis zijn schuift Johanna de vitrage voor de ramen dicht. Van de weg af is zo niet te zien wie er in de huiskamer zijn. Een nieuwsgierige buurvrouw vraagt prompt of ze joden in huis heeft.

Op een nacht bonzen de Duitsers op de deur. Helmich alarmeert snel de joden: zij verstoppen zich onmiddellijk in de schuilplaats. Hun matrassen worden vliegensvlug omgedraaid, zodat ze niet meer warm zijn. Rustig loopt Helmich naar beneden en laat de Duitsers binnen.
Ondertussen kruipt Johanna in het bed van Sophie, omdat ze niet meer zo snel de matras kan keren. De Duitsers doorzoeken het gehele huis, maar ontdekken de joden niet. Aan Helmich vragen ze argwanend waarom hij niet bij zijn vrouw slaapt. Zonder blikken of blozen antwoordt hij, dat hij die avond ruzie met zijn vrouw heeft gehad. Bovendien zijn ze al zo lang getrouwd dat het samenslapen ook niet meer zo nodig moet.

In de loop van 1944 duiken nog drie joden bij Van de Weg onder: het echtpaar Visser met hun dochter (waarschijnlijk waren dat Louis en Catharina Visser-Montanhes en hun dochter Dorothea). Ze zijn kennissen van de Trompetters en blijven enkele weken. Op een avond vertrouwt Helmich het niet, hij heeft niet voldoende schuilplekken en brengt de Vissers naar de kerk en verstopt ze achter het orgel.

De Van de Wegs krijgen in de zomer van 1944 de vraag of ze een zwangere joodse vrouw en haar echtgenoot in huis wil nemen. Johanna is verpleegster en kan assisteren bij de bevalling. Voorgesteld wordt om de Trompetters van onderduikadres te laten ruilen. Maar dat weigert de heer Trompetter pertinent. Ze hebben het goed bij de familie Van de Weg en willen persé blijven.

In de winter van 1944/1945 duiken ook enkele jongens die niet voor de Duitsers wille werken bij de Van de Wegs onder en komen er nichtjes uit Amsterdam logeren omdat ze in hun woonplaats niet meer aan voldoende eten kunnen komen.

De Trompetters en Sophie hebben in Oldebroek de oorlog overleefd.

Bronnen:

  • Gurie Miccolis-van de Weg
  • Nunspeets Nieuwsblad, 14 maart 1969: ‘Veluwse notities’ door Gé Wentzel JHzn

Sophie Northeimer