De Haarlemse ijzerhandelaar Max Paardebek duikt onder bij Beerd Spronk en Coba Spronk-Blaauw op Bovenstraatweg 36 te Oldebroek. Hij heeft een vals paspoort op naam van Bonifacius Harmsen. Max doet zich voor als boerenknecht en werkt ook daadwerkelijk mee op de boerderij. Als er Duitse soldaten bij de familie Spronk ingekwartierd worden, blijft hij in zijn rol. Max spreekt uitstekend Duits, maar laat dat niet merken. Ook niet als hij een van de Duitse soldaten luid en duidelijk hoort zeggen dat hij, indien nodig, de joden eigenhandig zou kunnen vermoorden. Max vertrekt geen spier. Hij speelt onverstoorbaar een spelletje dammen met de soldaten en vraagt hen zelfs om een sigaret.
Max is bevriend met Mozes en Sophie Bouwman die bij de familie van Enk in de Kerkstraat van Oldebroek zijn ondergedoken. ‘s Avonds gaat hij regelmatig bij hen op bezoek. Op een avond is hij zo onder de indruk van de massaal overvliegende geallieerde bommenwerpers dat hij pardoes in een sloot fietst.
Max is verloofd met Dre (Andréa Catharina) Mulder. Zij komt regelmatig per fiets vanuit Haarlem naar Oldebroek om hem enige dagen gezelschap te houden.
Coba verwacht in oktober 1943 haar eerste kind. Ze zoeken voor de periode rond de bevalling voor Max een tijdelijk onderduikadres. Een familie uit Doornspijk wil hem wel voor een aantal weken opnemen. Wanneer Max daar door Beerd Spronk naar toe wordt gebracht, blijkt dat hij ’s nachts in de schuur bij de varkens moet slapen. Beerd besluit Max weer mee te nemen naar Oldebroek en al gauw kan hij terecht in de naastgelegen boerderij, bij Rijk en Beerdje Spronk, een oom en tante van Beerd.
Op 24 oktober 1943 bevalt Coba van zoon Helmig. Enkele weken later komt Max weer terug. Omdat het ‘logeren’ bij de buren van weerszijden goed bevallen is, wordt besloten dat Max in het vervolg telkens een paar weken onderduikt bij Rijk en Beerdje.
Max Paardebek overleeft de oorlog aan de Bovenstraatweg in Oldebroek.
Max en Dre Paardebek-Mulder houden na de oorlog intensief contact met beide families Spronk. Op alle verjaardagen, trouwpartijen en familiefeesten zijn ze aanwezig. Alle kleinkinderen worden dan getrakteerd op een zak snoep.
Als Max en Dre in 1958 hun 12,5 jarig huwelijk met familie, vrienden en kennissen vieren, zijn de beide families Spronk bijna voltallig aanwezig. Alleen de jongste nakomelingen zijn thuisgebleven. Tijdens het feestelijke diner neemt Max het woord en richt de aandacht van de aanwezigen op de families Spronk: ‘Dat is mijn familie! Zij hebben mij, met gevaar voor eigen leven, gered. Als zij er niet geweest waren, was ik hier nu ook niet geweest.’ Een indrukwekkend moment.
Bronnen:
- Visser A., (red.), ‘Waarom verborgen we onderduikers’, in: Oldebroek in oorlogstijd. Schuilplaats voor vreemdelingen (Wezep
1995) - B. Spronk-van de Weg
- R. van de Poll
Voorzijde menukaart bij het 12,5 jarig huwelijk van Dre en Max Paardebek-Mulder. Collectie Rijk van de Pol