Dinsdag t/m zaterdag van 11.00 tot 17.00 uur geopend

De kracht van ceremoniële objecten ligt in het hogere en heilige

De kracht van ceremoniële objecten ligt in het hogere en heilige. Dit was de kern van de toespraak die de voorzitter van het bestuur van Museum Sjoel Elburg, Jan Swager, hield tijdens de opening van de tentoonstelling “Judaica² - ceremoniële objecten van Jet Naftaniel-Joëls en Piet Cohen”, 7 oktober 2021.

“Vragen ze een gereformeerde predikant om een tentoonstelling te openen met judaica… Judaica in het kwadraat zelfs… Alsof die verstand heeft van ceremoniële objecten; wij staan natuurlijk niet bekend om een rijke traditie als het gaat om ceremonie. Met zelfs ergens in onze geschiedenis een beeldenstorm, die veel kleur en pracht uit onze gebouwen en diensten heeft doen verdwijnen.
En toch - nader beschouwd - zijn we ook in de gereformeerde traditie natuurlijk niet helemaal vrij - noch van ceremonies, noch van objecten die ons daarbij van dienst zijn. Denk aan een avondmaalsstel of een doopvont. In feite ontkomen we er geen van allen aan. Ceremoniële objecten zijn „objecten, oorspronkelijk gemaakt voor de uitoefening van regerings-, broederlijke, religieuze of andere georganiseerde en gesanctioneerde maatschappelijke activiteiten.”

Markeermoment
Ceremonies markeren gebeurtenissen in ons leven. En daarbij zijn passende objecten, gebaren of woorden. Van heel groots en plechtig - denk bijvoorbeeld aan Prinsjesdag, waarbij de troon, de rijtoer, het driewerf hoera, en niet te vergeten de hoedjes onderdeel uitmaken van de betekenis; die gemist worden wanneer die achterwege blijven (denk aan de gouden koets). Maar natuurlijk ook meer alledaagse gebeurtenissen die met rituelen omkleed zijn - de viering van een verjaardag, met slingers en gebak, het naar bed brengen van de kinderen met het instoppen, de laatste zoen, en nóg een, en nóg een en nu echt gaan slapen. Ook deze bijeenkomst is zo’n ceremonie - zo’n markeermoment - omdat het niet goed voelt om zomaar een tentoonstelling binnen te stappen, zonder er even bij stil te staan.

De kracht van een ceremonieel object is dat het onmiddellijk iets oproept van de functie binnen de ceremonie. Denk aan een schaar, die normaal gesproken in de keukenla ligt. Wanneer die hier vanmiddag op een kussentje zou liggen, zou die meteen een beeld oproepen van de specifieke functie, niet alleen van deze schaar, maar ook van deze bijeenkomst; zelfs zonder dat de ceremonie daadwerkelijk wordt uitgevoerd: want we gaan hier geen linten knippen.

Religieuze tradities
In bijzondere mate geldt dat voor ceremonies en objecten die binnen een religieuze omgeving functioneren. Zeker wanneer je binnen die religieuze traditie bent opgegroeid of daarmee vertrouwd bent geraakt. Binnen religieuze tradities helpen ceremonies contact te maken met het hogere, het heilige, de diepere betekenis van de dingen, zingeving. De voorwerpen die daarbij gebruikt worden, spelen daar hun eigen rol, ondersteunend, versterken. Denk aan het gebed - waarbij een gebedsmantel, een kaarsje, of het vouwen van de handen die ondersteunende, versterkende functies hebben - afhankelijk van de traditie waartoe je jezelf rekent.

Wanneer ik aan judaica denk en de voorwerpen zie die in deze tentoonstelling zijn samengebracht, maak ik even de omgekeerde wiskundige beweging: niet het kwadraat, maar de wortel - de wortel van het gebruik van veel van deze voorwerpen voert terug naar de instelling van de eredienst in de periode na de uittocht uit de slavernij in Egypte. De vervaardiging van het draagbare heiligdom, de tabernakel, die later vaste vorm zal krijgen in de tempel in Jeruzalem; en nog weer later als het ware in huis gehaald is, na de verwoesting van de tempel.

Tabernakel
Voor de dienst in de tabernakel werd gebruik gemaakt van allerlei voorwerpen, die op zichzelf alledaags zijn - een kaarsenstandaard, kookgerei - maar die door / voor het gebruik in de eredienst geheiligd zijn en daarom hun alledaagse betekenis verliezen, en een nieuwe betekenis ontvangen.

De kandelaar in de tabernakel kan niet mee naar huis genomen worden om daar een donkere avond te verlichten. En omgekeerd: een priester kon niet zijn dagelijkse kloffie aantrekken om de dienst in het heiligdom te verrichten.

Wanneer Mozes de opdracht krijgt om de tabernakel en alles wat daarbij hoort, te vervaardigen, moet hij die opdracht uitbesteden aan twee mannen die daarvoor door de Allerhoogste worden aangewezen: „Ik heb mijn keuze laten vallen op Besaleël, de zoon van Uri, de zoon van Chur, uit de stam Juda. 3Ik heb hem uitzonderlijke talenten geschonken, wijsheid, vakmanschap en inzicht op allerlei gebied: 4hij kan ontwerpen maken en ze in goud, zilver, koper en brons uitvoeren, 5hij kan stenen snijden en zetten en hout bewerken en hij beheerst ook allerlei andere vaardigheden. 6Oholiab, de zoon van Achisamach, uit de stam Dan, stel ik als zijn medewerker aan. Allen die hun vak verstaan heb ik wijsheid geschonken, zodat zij alles kunnen maken waartoe ik opdracht heb gegeven: 7de ontmoetingstent, de ark voor de verbondstekst, de verzoeningsplaat die erop moet liggen, alle voorwerpen voor de tent, 8de tafel en de voorwerpen die erbij horen, de lampenstandaard van zuiver goud en de bijbehorende voorwerpen, het reukofferaltaar, 9het brandofferaltaar met het gerei, het wasbekken, het onderstel ervan, 10de ambtsgewaden, de heilige kleding voor de priester Aäron en de kleding die zijn zonen als priester moeten dragen, 11de zalfolie en het geurige reukwerk voor het heiligdom. Laat hen alles uitvoeren zoals ik het je heb opgedragen.”

De aanstelling én de inspiratie van een tweetal kunstenaars, die hun vak verstaan en die weten hoe ze de opdrachten van de Allerhoogste in goud en zilver of in textiel kunnen vervaardigen. Ze krijgen welomschreven instructies welke voorwerpen ze moeten vervaardigen en hoe die eruit moeten zien, maar daarnaast tellen wijsheid en vakmanschap.

Het hogere, heilige
Vandaag hebben we twee van die vakmensen in ons midden die als het ware in de traditie staan van Besaleël en Oholiab. Mensen die het vakmanschap bezitten om objecten te vervaardigen die alleen al door hun voorkomen de betekenis en de ceremonie als het ware oproepen. Er is een lange lijst te maken van de verschillen tussen de beschrijving van de kandelaar in de tempel en de kandelaar die hier wordt tentoongesteld (materiaal, aantal lichtjes, de versiering, de armen) en toch zal iemand die met de traditie vertrouwd is er onmiddellijk iets in herkennen van de betekenis, de functie, de bedoeling van deze kandelaar. De voorwerpen, die hier te zien zijn, ogen verre van traditioneel en toch - al zou je er bijvoorbeeld gras op laten groeien of er dropjojo’s op bevestigen - ze zijn onmiddellijk te herkennen als het hoofddeksel dat verwijst naar eerbied voor de Schepper. 

Die verwijzing naar het hogere, het heilige - dat is de kracht van ceremoniële voorwerpen. Wat deze tentoonstelling wat mij betreft onderstreept door zo heel verschillende kunstenaars bij elkaar te brengen: een die de voorwerpen tot in het uiterste stileert, waardoor de voorwerpen ingetogen en strak ogen; een ander die juist het tegenovergestelde laat zien: kleurig, uitbundig, bont ook in het materiaal gebruik. Blijkbaar - en ik hoop dat ik daar niemand mee beledig - zijn materiaal en kleurgebruik dus niet het belangrijkste. Het gaat om de voorwerpen zelf die ons iets te zeggen hebben. Ik mag alleen maar hopen dat de bezoekers van deze tentoonstelling zich niet alleen verwonderen over het vakmanschap, maar dat ze ook iets ervaren van de functie van deze judaica.” 

De auteur is predikant in Doornspijk en voorzitter van het bestuur van Museum Sjoel Elburg. Hij sprak deze lezing uit tijdens de opening van de tentoonstelling “Judaica² - ceremoniële objecten van Jet Naftaniel-Joëls en Piet Cohen”, tot en met 8 januari 2022 te zien in Museum Sjoel Elburg.