In de zomer van 1943 duikt de tweejarige joodse peuter Freddie Schijveschuurder uit Amsterdam onder bij Pieter en Wytske de Graaf-van der Wielen op Zuiderzeestraat 145 in het Gelderse Oldebroek. Bep de Waard-Ruijs reconstrueerde de onderduikgeschiedenis van de kleine Freddie, die uiteindelijk de oorlog overleeft op een onderduikadres in Heerenveen.
Pieter de Graaf is opgegroeid in het Friese Bergum. In de meidagen van 1940 is hij gelegerd bij de Grebbeberg waar hij de felle gevechtshandelingen van nabij meemaakt. Vanaf 1 januari 1941 werkt hij als adjunct-commies op het gemeentehuis van Oldebroek. De eerste jaren na zijn aanstelling is hij doordeweeks in de kost bij Bernard van den Brink en gaat hij in het weekend terug naar zijn ouders en verloofde Wytske in het Friese Bergum. In januari 1943 trouwt het jonge stel en speelt Pieter zijn persoonsbewijs in handen van het verzet. Het document wordt daarna vervalst en doorgegeven aan Salli Schwarz uit Winterswijk. Salli overleeft de oorlog met behulp van dit persoonsbewijs. In Oldebroek vraagt De Graaf een nieuw persoonsbewijs aan, omdat hij zijn oude zogenaamd heeft verloren.
Verzetsactiviteiten
De Graaf is in Oldebroek betrokken bij verzetsactiviteiten. Hij vervalst persoonsbewijzen en distributiestamkaarten, en schrijft joden onder een valse naam bij in het bevolkingsregister. In april 1943 doet hij mee aan de landelijke staking als protest tegen de voorgenomen Duitse maatregel het voormalig Nederlandse leger in krijgsgevangenschap te voeren. In Oldebroek doen meerdere ambtenaren van het gemeentesecretarie, het distributiebureau en de dienst openbare werken met de staking mee. Melkrijders en personeel van de zuivelfabriek staken mee. Als er enkele dagen later Duitsers naar het gemeentehuis komen en op zoek gaan naar de stakende ambtenaren vlucht Pieter via een raam weg. Hij verstopt zich en gaat pas ’s avonds laat naar huis. Verdere vervolging blijft uit.
Joods jongetje
Enkele maanden later komt tante Jo Schaafsma-de Graaf met het verzoek of ze een joods jongetje in huis willen nemen. Pieter en Wytske reageren positief. Freddie (Alfred) Schijveschuurder (27 januari 1941) wordt door Pieter eigenhandig bijgeschreven in hun trouwboekje. Hij is met zijn ouders Barend en Tilly Schijveschuurder-Wessel in september 1942 ondergedoken in Epe. Ze hebben daar verschillende onderduikadressen. Ze verblijven in 1943 in het zomerhuis ‘De Blauwvoet’, aan de Wachtelenbergweg, vlakbij de boerderij van de familie Van Essen. Op het erf van Van Essen staat een huisje waarin vijf joden zijn ondergedoken. In hun boerderij verbergen ze jonge mannen die weigeren voor de Duitsers te werken. De Schijveschuurders worden door de familie Van Essen van eten voorzien.
Luiken dicht
In de meidagen van 1943 dreigt er gevaar en timmert Herman van Essen de luiken van ‘De Blauwvoet’ dicht, zodat het lijkt of de woning onbewoond is. De familie Schijveschuurder zit de gehele dag bij kaarslicht in de woning. Freddie wordt door Johanna van Essen in huis genomen. Ze verzorgt hem veertien dagen. Daarna gaat hij terug naar zijn ouders. Op een nacht vertrouwen Barend en Tilly het niet meer en kloppen aan bij de buren. Tilly en Freddie krijgen een plekje bij Johanna van Essen in bed. Herman van Essen en Barend kruipen vervolgens op de deel bij de onderduikers in het hooi. De volgende dag wordt de familie Schijveschuurder ondergebracht in het huisje bij de andere joden. Dat is echter van korte duur: deze joodse familie geeft na een week aan dat ze het niet langer aandurven om Barend, Tilly en Freddie in huis te hebben. Verzetsmensen uit Epe ontfermen zich daarna over hen. Mogelijk is dit het moment dat Freddie naar Oldebroek vertrekt. Barend en Tilly blijven in Epe.
Verraden
Freddie verblijft een aantal maanden bij de familie De Graaf in Oldebroek. Wytske houdt Barend en Tilly per brief op de hoogte hoe het met hem gaat. Ze nemen ook andere onderduikers op, onder wie een collega van Pieter, de verzetsman Dick Bleij uit Elburg. Op een dag tipt het Oldebroeker verzet hen dat Freddie verraden is. Het jongetje wordt vervolgens via via naar Heerenveen gebracht. Daar blijft hij tot de bevrijding bij de familie Hoogland.
Barend en Tilly verblijven in 1944 met meerdere joodse onderduikers in huize ‘De Larikshof’ in Epe. Het huis is gehuurd door verzetsmensen en wordt gerund door Alida Wagenaar-Voordewind. Haar joodse echtgenoot Aron Wagenaar is ook in ‘De Larikshof’ ondergedoken.
Herenigd
Op 10 oktober 1944 doen de Duitsers een inval. De vrouwelijke onderduikers weten zich schuil te houden in het bos. Anton, Barend en twee andere joodse onderduikers worden gearresteerd en meegenomen naar de gevangenis in Zwolle. Op 15 november worden ze naar kamp Westerbork gebracht. Omdat de laatste transporten dan al zijn vertrokken, maakt Barend op 12 april 1945 de bevrijding mee van Kamp Westerbork. Op 19 mei kan hij met een vrachtwagen meerijden naar Epe. Ook Freddie komt na de bevrijding naar Epe. Ze worden herenigd in huize ‘De Larikshof’. (Tekst: Bep de Waard-Ruijs)
Bronnen:
- Jochum de Graaf
- Interview van Jochum de Graaf in Trouw, 22 april 2021
- Westerborkportretten: Barend Schijveschuurder en Aron Wagenaar
- Marca (pseudoniem Maria Johanna van Klaveren), Toevluchtsoord in bangen tijd, Epe, zj
- Centraal Registratiebureau voor Joden, lijst en van overlevenden van de Holocaust in Apeldoorn en omgeving. Collectie United Holocaust Memorial Museum (Dutch Survivor Lists) te Washington
Zie meer op onze kennisbank.