In augustus 1942 duiken Jacob en Clara van Zuiden-van Beek uit Amersfoort onder in de sluiswachterswoning bij de Gelderse Sluis, bij buurschap Noordeinde, bij weduwe Hermina Dekker, beter bekend als Mie van de Sluze.
Mie heeft de zorg voor twee dochters en vijf zonen. Ze heeft een groot hart: mensen in nood mogen bij haar aankloppen. Haar zeven kinderen slapen op zolder en Jacob en Clara in een bedstee. In een andere bedstee wordt een schuilplaats gemaakt. Er melden zich in de loop van de tijd meerdere onderduikers. Het zijn mannen die weigeren voor de Duitsers te werken, verzetsmensen die door de Duitsers gezocht worden, een neergeschoten geallieerde Tsjechische piloot, een gedeserteerde Rus en een gedeserteerde Pool. Bij elkaar verleent Mie in de oorlog aan drieëntwintig onderduikers onderdak. Ze kunnen niet allemaal in huis slapen, daarom wordt er vlakbij de woning in een stuk weiland een hol gemaakt. Ook wordt er een zogenaamde rietput gemaakt, een open plek in de haast ondoordringbare rietkraag aan de voet van de dijk. Op deze plek zijn de Van Zuidens vaak te vinden.
In de winter van 1943 is er een razzia in Oosterwolde, ook het huis van de familie Dekker staat op het lijstje van de Duitsers. Mie wordt gewaarschuwd en alle onderduikers zijn in de schuilplaatsen verdwenen als de Duitsers verschijnen. Het huis wordt intensief doorzocht, maar de onderduikers worden niet ontdekt. Weduwe Mie wordt door een van de Duitsers onder schot genomen en gedwongen om te vertellen waar de joden zijn. Ze houdt echter vol dat er geen joden bij haar in huis zijn. De Duitsers vertrekken daarna en nemen een damesfiets mee. Dat accepteren de zusjes Dekker niet: Jennie en Mais lopen de volgende dag naar Elburg en kloppen aan bij de Ortskommandant. Ze kunnen de fiets niet missen, want die is nodig voor het melktransport voor de voedselvoorziening. De kommandant strijkt zijn hand over zijn hart en geeft de fiets terug.
De familie Van Zuiden is erg geschrokken van de huiszoeking. Jacob en Clara komen tot de conclusie dat hun verblijf in de sluiswachterswoning teveel gevaar meebrengt voor Mie Dekker en haar kinderen en besluiten zich bij de Duitsers aan te geven. Daar steekt Mie resoluut een stokje voor: zij begrijpt dat de onderduikers bang zijn, maar zij is dat niet. Wat haar betreft mogen ze blijven. Dat stelt de Van Zuidens gerust: ze blijven.
Na enkele maanden wordt Jacob van Zuiden ziek en duikt ook zoon Leo bij Mie onder. Leo is actief in het verzet. Hij heeft een vals paspoort waarop staat dat hij veearts is en is ‘s nachts vaak op pad. Zijn verloofde Erna Brandspiegel is ondergedoken bij de familie Nijboer aan de Zomerdijk, naast de school van Noordeinde. Daar zijn ook de joodse zusjes Cato en Loesje Noach.
Op 25 februari 1943 sterft Jacob van Zuiden aan longkanker. Dokter Gerritsen uit Elburg en tandarts Boom uit ‘t Harde stellen een natuurlijke doodsoorzaak vast. De doodskist wordt in het sterfhuis in elkaar gezet en vervolgens vindt in het donker de begrafenis plaats in de polder. De verzetsmannen Jan Kanis, Willem Veldkamp en Hendrik van de Streek vervoeren de lijkkist op een ladder naar het graf. Clara en Leo sluiten zich bij hen aan. Na de begrafenis heerst er tien dagen rouw in het kamertje van Clara. Daarna brandt er nog één jaar een kaarsje op het dressoir. Na het overlijden van Jacob duikt zijn schoonzuster Serien van Zuiden-Kats ook onder bij de familie Dekker.
De joden overleven de oorlog bij Mie van de Sluze. Het stoffelijke overschot van Jacob van Zuiden wordt herbegraven op de Joodse begraafplaats van Amersfoort.
Bronnen:
- Visser, A. (red.), ‘Onderduikers bij Mie van de Sluze’, in: Oldebroek in Oorlogstijd. Schuilplaats voor vreemdelingen (Wezep 1995)
- J. Dekker


