Dinsdag t/m zaterdag van 11.00 tot 17.00 uur geopend

Doornspijk-Bovenweg 68, familie B. Neijmeijer-Krooneman

In het voorjaar van 1943 duikt bij Beert Neijmeijer (1904-1980) en Fennetje Neijmeijer-Krooneman (1909-2001) op Bovenweg 68 in Doornspijk het joodse echtpaar Max Gompes (1870-1944) en Kaatje Gompes-Schoonhoed (1878-1944) onder. 

Max en Kaatje zijn afkomstig uit Arnhem. Ze hebben daar een manufacturenzaak. Max is een gedecoreerde oud-Indiëstrijder, bestuurslid van de Internationale Bond van Koloniale Strijders en een bekende van voormalig minister-president Colijn. Kaatje is suikerpatiënt en doof. In 1942 zoeken ze een onderduikadres, maar geen van hun kennissen wil hen in huis nemen. Bij een straatmuzikant mogen ze een paar nachten slapen. Daarna logeren ze tegen hoge prijzen in pensions.

In maart 1943 komen ze onder de hoede van advocaat Edouard von Baumhauer uit Vierhouten. Hij brengt hen naar het vakantiehuis Groot Idwo in de bossen bij Epe, vlakbij het schietterrein van Oldebroek. Daar zijn nog meer joodse onderduikers. 

Op 31 mei 1943 is er op bevel van de Sicherheitsdienst een inval in het vakantiehuis. De ondergedoken joden zijn nog net op tijd gewaarschuwd en vluchten de bossen in. Enkele verzetsmensen zoeken naar de weggerende joden. Met succes. Max en Kaatje en Jaap (Max) de Boer met zijn dochtertje Elly worden door Von Baumhauer in zijn auto meegenomen naar Elburg. Daar brengt verzetsman Jacob Deetman hen naar het Groene Kruisgebouw in de Schapesteeg. Wijkzuster Deliana Verhoef neemt hen onder haar hoede. Ze merkt dat het niet goed gaat met Kaatje en zorgt dat ze onmiddellijk insuline krijgt. In de dagen die volgen wordt huisarts D.J. Bruins uit Doornspijk gevraagd of hij een veilig onderduikadres weet voor Max en Kaatje. Bruins brengt een bezoek aan Beert en Fennetje Neijmeijer op Bovenweg 68 in Doornspijk. Zij bewonen, met hun vier kinderen, een boerderijtje dat zo’n tachtig meter van de weg staat. Beert en Fennetje geven zonder aarzelen aan dat Max en Kaatje bij hen welkom zijn. De auto van de Elburgse wasserij brengt het joodse echtpaar, gezeten tussen de wasmanden, naar hun nieuwe onderduikadres. 

Het joodse echtpaar krijgt een slaapplek op de hilde, de zolder boven de veestal. Beert maakt ook nog een schuilhut in het roggeveld voor hun huis en een schuilplek in de strook bos achter hun huis. Bij gevaar kunnen ze daar naar toe vluchten. Max en Kaatje hebben het goed bij de Neijmeijers: ze krijgen voldoende te eten en als het mooie weer is verblijven ze regelmatig bij de schuilhut in het roggeveld. 

Er is wel een probleem: direct aan de Bovenweg, bij het weggetje dat naar de boerderij van Neijmeijer loopt, is in de schuur van de familie Van Spijkeren een groep Duitsers ingekwartierd. Op een dag komt een Duitser naar de Neijmeijers. Hij heeft gehoord dat ze een varken in de stal hebben en wil het beest meenemen. Maar dat laat Beert niet gebeuren: hij geeft resoluut aan dat hij het beest nodig heeft voor zijn gezin. De Duitser druipt af. De joden heeft hij niet opgemerkt. 

In de late herfst neemt een verzetsman contact op met Beert. Hij vindt het beter dat Max en Kaatje in het Verscholen Dorp in de bossen bij Vierhouten onderduiken. Daar is het, volgens hem, veiliger. Van Beert hoeven ze niet weg, maar Max en Kaatje besluiten naar het Verscholen Dorp te gaan. Dit geheime dorp is in 1943 opgericht door Von Baumhauer. Door de grote toeloop van joodse onderduikers zijn er op dat moment in de wijde omgeving nauwelijks meer geschikte schuilplaatsen te vinden. Baumhauer werkt samen met de gepensioneerde Dionysius Dirk Bakker (opa Bakker) en zijn vrouw Cornelia Bakker-van Rheenen (tante Cor), verzetsmensen uit Nunspeet. 

Tot eind oktober 1944 wonen in het dorp tussen de 80 en 100 mensen. Veel joden, maar ook mannen die weigeren om voor de Duitsers te werken en verzetsmensen. Later arriveren geallieerde piloten, een ontsnapte Russische krijgsgevangene, een Italiaan en een gedeserteerde Duitser. Opa Bakker en tante Cor zorgen, met hulp van velen, voor de bevoorrading. 

Ze zorgen ook goed voor Kaatje Gompes als zij blindedarmontsteking krijgt.  Door vier mannen wordt Kaatje op een brancard naar een drie kilometer verderop staande ziekenwagen gebracht. Daarna volgt de rit naar ziekenhuis Salem in Ermelo. Daar wordt ze geopereerd. Na een paar weken gaat ze weer terug naar het Verscholen Dorp.

Op 29 oktober 1944 wordt het dorp ontdekt. Twee SS’ers zijn aan het jagen en horen houtzagen in het bos. Ze zien op een van de paden een jongen lopen. Ze pakken hem vast, schieten in de lucht en roepen dat de bewoners tevoorschijn moeten komen. Tevergeefs. Er komt niemand. De SS’ers besluiten versterking te halen. De onderduikers vluchtten alle kanten op. Enkele uren later omsingelen honderd Duitsers het dorp. Ze gooien met handgranaten en vernietigen de hutten. Er worden acht joodse onderduikers gevangengenomen, waaronder Max en Kaatje. Zij worden opgesloten in een kelder bij het voormalig kamphuis De Paasheuvel. Kaatje overlijdt daar. Bij het delven van haar graf wordt naar Max een granaat gegooid en ook hij sterft. De zes anderen worden aan de Tongerenseweg gefusilleerd. 

Na de oorlog hoort de familie Neijmeijer over de dood van Max en Kaatje. Zoon Hendrik (1938) vertelt in 2025 over hun verblijf in zijn zijn ouderlijk huis. ‘Ik kan me Max en Kaatje nog goed herinneren. Max nam mij af en toe op zijn schouders en dan liepen we een rondje. Van mijn ouders hoefden ze niet te vertrekken naar het Verscholen Dorp. Ze mochten bij ons blijven. Het was een grote schok toen we na de oorlog hoorden dat ze dood waren.’

 

Bronnen:

- Arent thoe Boecop: uitgave 29, Elburg 1940-1950 (Ermelo 1985)
- H. Neijmeijer, Nunspeet
- Thijssen, Jeroen, Het verscholen dorp. Ondergronds op de Veluwe 1943-1944 (Amsterdam 2020)

Monument aan de Tongerenseweg in Vierhouten voor de acht joden die na de ontdekking van het Verscholen Dorp gedood zijn.