Dinsdag t/m zaterdag van 11.00 tot 17.00 uur geopend

Joop Cohen – Onderduiker in zijn geboortestad

Naam:Joop Cohen
Geboortedatum:05-08-1900 te Elburg
Ouders:Jacob Joël Cohen (1846-1922) en Sara van Hamberg (1856-1942)
Beroep:Slagers
Woonplaats 1941:Elburg
Sterfdatum: 26-03-1974
Onderduikplaats:Elburg

Bijzonderheden:

JOOP COHEN (1900-1974)


Jozeph (Joop) Cohen werd op 5 augustus 1900 geboren op de Beekstraat 51 te Elburg. Zijn ouders waren Jacob Joël Cohen (1846-1922) en Sara van Hamberg (1856-1942). Joop was het jongste kind uit een gezin van zes kinderen. Zijn zusters waren Kaatje (1884) en Betje (1889). Daarnaast had Joop nog twee broers: Jacob (1887) en Leo (1896).

Broertje
Een broertje met de naam Jozeph (1891) stierf op 12 maart 1896 op de leeftijd van nog maar vier jaar. Bij de aangifte van zijn geboorte op zaterdag 1 augustus 1891 was vader Joël Jacob Cohen (44 jaar; vleeschhouwer) in het bijzijn van de getuigen Harmen Westerink (landbouwer) en Christoffel Cornelis Hengeveld (winkelier) verscheen. Dit omdat hij, zo liet de vader weten “wegens den Sabbath niet te mogen schrijven”. Namens hem ondertekenden de twee getuigen de geboorteakte. Toen Joop, vier in 1900 werd geboren, werd hij naar zijn overleden broertje genoemd.

Sport Staalt Spieren
Joop Cohen bracht zijn schooljaren door op het Instituut Van Kinsbergen te Elburg. Na zijn schoolperiode werd Joop slagersknecht bij Piet van Zoeren waar hij het vak leerde. Na de dood van vader Jacob, zette hij de slagerij van de familie voort.
Tot de vriendenkring van Joop Cohen  behoorden onder andere Piet en Bas van Zoeren, Reijer van Triest, Cozijn Wulfsen, Otto Ottens, Jan Westerink (de bakker), Sicco de Jong en Mien de Jong-Westerink. In zijn jonge jaren was Joop Cohen actief lid van de gymnastiekvereniging Sport Staalt Spieren (S.S.S.).

Pikballen voor een kwartje
In de slagerswinkel van de familie Cohen kon de joodse bevolking van Elburg kosjer vlees kopen. De runderen werden op het Elburger slachthuis onder toezicht van de rabbijn ritueel geslacht. Na de Sabbat maakte Joop Cohen gehaktballen, in Elburg beter bekend onder de naam “pikballen”. Voor veel  Elburgers waren deze gehakteballen een vaste traktatie op de  zaterdagavond . Ze betaalden er een kwartje per stuk voor. De slagerij van Cohen bleef open tot vlak voor de tweede Wereldoorlog.

Vluchtpoging
Toen de Duitsers op 10 mei 1940 ons land binnen vielen, heeft Joop Cohen samen met enkele anderen, nog geprobeerd om naar Engeland te vluchten naar. Maar dat lukte niet meer, waarna hij snel terugkeerde naar zijn (oude) moeder in Elburg.
Op 15 april 1942 stierf Sara Cohen-van Hamberg, de moeder van Joop (en de zus van Heintje van Hamberg). Dochter Betje van Engel-Cohen mocht slechts met speciale toestemming van de Duitse bezetters de begrafenis van haar moeder bijwonen. Kort daarna werd het echt gevaarlijk voor de joodse bewoners.

Onderduiken
De eerste joden werden medio 1942 opgepakt en naar de deportatiekampen afgevoerd. Andere joden doken onder. Joop Cohen zag bijtijds in dat onderduiken noodzaak was om te overleven. Aanvankelijk sliep hij ’s nachts bij de familie B. Bosman in de Schapesteeg. Daarna dook hij een periode onder bij zijn vriend Cozijn Wulfsen aan de Bas Backerlaan. Maar toen er moeilijkheden ontstonden in de relatie tussen Wulfsen en zijn echtgenote werd er voor Joop Cohen snel een ander adres gezocht. Hij dook hij onder bij Hendrik en Trijntje Westerink, een ongetrouwde broer en zus, die in het pand Westerwalstraat 33 woonden. Het was een relatief veilig adres omdat er geen kinderen verbleven die mogelijk in hun onschuld hun mond voorbij konden praten.

Begrafenis
Omdat de ondergrondse van Elburg twijfelde over de veiligheid van Joop Cohen, bedacht ze een list. Het gerucht werd verspreid dat Joop Cohen overleden was. Hij zou zelfs al begraven zijn op de Joodse begraafplaats op de wallen. Het pas geopende graf was voor het oog duidelijk zichtbaar. Maar slechts enkele mensen in Elburg wisten dat het een schijngraf was. Op deze plek waren, onder leiding van Piet Vercouteren wapens van de verzetsgroep begraven. Terwijl alle Elburgers dus in de veronderstelling leefden dat Joop Cohen dood was, zat hij ondertussen veilig in het pand aan de Westerwalstraat. En de ondergrondse had een veilige plek voor de wapens. Twee vliegen in één klap!

Geheim
Joop zat overdag op een zolderkamertje. Vanuit het dakraampje kon hij uitkijken over de Beekstraat en zijn eigen huis zien. Bij gevaar verschool hij zich in een kleine ruimte onder de trap. Wanneer er geen gevaar was wandelde Joop Cohen ’s avonds in het donker een stukje over de wal of in de steeg. Slechts één keer heeft een Elburger hem opgemerkt. Schilder Manus van Wezep liep Joop Cohen bij toeval tegen het lijf. Hij heeft het geheim gedurende de Tweede Wereldoorlog echter tegen niemand verteld. Zelfs niet tegen zijn eigen vrouw, omdat Van Wezep wist hoe gevaarlijk deze kennis kon zijn. Onder de Elburgers waren overigens wel vermoedens dat Joop Cohen ergens in de binnenstad zat ondergedoken.
In 1942 WAS Joop Cohen overigens vrijwillig op een bus gestapt om zich voor een Joods werkkamp  aan te gaan melden. Jacob Vecht, Moos Vecht, Barend de Hond en zijn zoons Jacob en David waren daar in augustus 1942 ook bij. In Wezep bedacht Jop zich echter. Hij vertrouwde het niet, stapte uit en nm de eerstvolgende bus richting Elburg. Diezelfde dag dook hij onder. Jaco en de anderen reden wel door en zij werden tewerk gesteld in het Rijkswerkkamp De Witte Pael te Sint Johannesga in Friesland.

Leven na de oorlog
Na de oorlog bleek het voorgoed veranderd. Joop’s  moeder was al in 1942 gestorven maar zijn zus Betje van Engel-Cohen en haar dochter hadden de oorlog overleefd door tijdig in Goor onder te duiken. Na de oorlog trokken ze in bij Joop want echtgenoot en vader Mozes van Engel was al in 1935 in Goor overleden. Sonja vertok in 1947 voor studie en werk naar Amsterdam. Haar moeder bleef bij haar broer Joop wonen. In mentaal opzicht kwam Joop Cohen niet ongeschonden uit de oorlog. De voortdurende angst tijdens zij onderduikperiode gaf spanningen en trauma’s. Joop maakte op zijn omgeving een zenuwachtige en onrustige indruk. Joop ondervond hoe moeilijk het was om als jood na de Tweede Wereldoorlog in Nederland te moeten leven.

Veehandelaar
De winkel van de familie Cohen aan de Beekstraat 51 ging na de oorlog niet meer open. Joop Cohen ging in de veehandel. Maar eigenlijk was Joop voor die handel niet hard genoeg. Zijn eerlijkheid en netheid stonden hem daarbij soms in de weg.
Joop had ondertussen geleidelijk enige afstand genomen van de joodse religie. De handel in varkens (onreine dieren) was daarom voor hem niet bezwaarlijk. Zo nu en dan at Joop Cohen met zijn vrienden wel eens een karbonaadje. En ook op zaterdag deed Joop zijn werk. Op latere leeftijd kwam hier toch weer verandering in. Joop bezocht van tijd tot tijd (met name tijdens de joodse feestdagen) de synagoge te Zwolle.

Bijbel
Opvallend was de grote bijbelkennis van Joop Cohen. Tijdens zijn onderduikperiode bij de familie Westerink had Joop slechts de beschikking over één boek: de Bijbel. Door regelmatig in de bijbel te lezen kon Joop zijn tijd vullen. Joop werd door veel mensen aangesproken met Cohen de Jood. Dat stoorde hem, hij vond het stigmatiserend.
Het contact met de familie Westerink bleef bestaan. Regelmatig bezocht Joop Cohen de bewoners van zijn voormalige onderduikadres aan de Westerwalstraat. Trijntje Westerink en haar broer Hendrik bleven een speciaal plekje in het hart van Joop Cohen houden.

Graf
Na de dood van zijn zuster Betje -in 1972- ging het minder met Joop Cohen. Hij werd ziek en in januari 1974 opgenomen in een ziekenhuis te Zwolle. Daar bleek dat Joop een ongeneeslijke vorm van maagkanker had. Zijn vriend Kornelis Fikse bezocht hem daar regelmatig. Op 26 maart 1974 kwam er een einde aan het leven van Joop Cohen. Hij werd op 28 maart begraven op de joodse begraafplaats te Elburg. Op zijn grafzerk staat in het Hebreeuws de volgende tekst:
Hier rust Jozeph Cohen, zoon van de rabbi Joël, en de naam van de moeder Sara. Moge zijn ziel gebonden zijn in het bundeltje der levenden.